
Of ik zo vriendelijk wilde zijn even op hun tasjes te letten, vroeg één van de twee jongedames mij. Met een parmantig vingertje wees zij op een grijs en een aardbeienrood damestasje bij hun tafeltje in het restaurant. ‘Doe ik’, antwoordde ik behulpzaam, gevleid door het vertrouwen dat de jongedames in mij – onbekende man – stelden. ‘Waar gaan ze naar toe?’ vroeg ik aan mijn vrouw met wie ik een kopje koffie dronk. Ook zij wist het niet. Het damestoilet was de andere kant op.
De serveerster zette de bestelde broodjes op de tafel van de dames, waar slechts twee damestasjes aanwezig waren. Door het grote raam zag ik de twee meisjes buiten tegen de pui leunen. Rokend. ‘Wel allemachtig, het moet niet gekker worden’, kookte ik. ‘De dames gaan buiten staan roken en ik mag over hun bezittingen waken’.
Bij terugkomst van de dames kreeg ik een vriendelijk dank-u-wel in duplo van het tweetal. ‘Hoor ‘ns even’ sprak ik ze aan. ‘dank voor het in mij gestelde vertrouwen, maar willen jullie de volgende keer als je buiten gaat roken mij niet opzadelen met jullie tasjes’. De reactie bestond uit vier blozende wangen en twee ‘o sorry hoor’. En een goedkeurend knikje van de serveerster. Even dacht ik zelfs bij het verlaten van de zaak een zacht applausje te horen van de andere restaurantbezoekers, al kan dat verbeelding zijn geweest.
Reacties